zondag 3 juli 2011

Trail du Semois

Tussen hel en hemel

Ik zit stuk. Ik bedoel echt stuk. Mijn brein schreeuwt. Het wil zout en suikerwater! Het kost me moeite om mijn blik scherp te stellen en ik kan me niet meer concentreren. Het zal rond kilometer dertig ergens zijn geweest. Mechanisch probeer ik mijn lijf in beweging te houden. Of ik nu wandel of langzaam hardloop maakt niet zo veel uit. Het lijf en de geest zien het allebei niet zitten. Daarom kies ik voor de iets snellere variant. Ik bedenk dat een auto zo moet voelen als zijn benzine op is en hij nog een paar honderd meter doorsputtert op de restjes ‘boost’ in de leiding. Er is een ravito op 35 km. Daar focus ik me op. Even denkt het hoofd: ‘Ja maar uh, 35? En daarna dan. Je gaat het niet halen vandaag: stap uit!'

Ik realiseer me dat ik vrij negatief aan het denken ben en gooi het over een andere boeg. Hoe prettig gaat die ravito binnenkort zijn? Ze hebben er vast een bankje, iets zouterigs om op te knagen en liters cola om naar binnen te werken. Het wordt vast feest!
Zo zal ik in totaal een uurtje flink met een soort zelfmelij bezig zijn geweest in een vrij desolaat uitgestrekt woud. Ik haal Christophe nog ergens in, en er is in dat uur volgens mij nog iemand die ons inhaalt. Maar het is vooral erg eenzaam en naar. Dit is typisch zo’n moment waarop het gel-volkje zo’n vies ding in zijn strot douwt, denk ik. Ach, geluk is niet te koop…

Dan volgt de ravito. Alleen al van het zien van mensen wordt mijn geest weer helder. De survival modus kan uit. Ik zoek cola, maar die is er niet. Frustratie! (Een leermoment: neem op lange stukken altijd je eigen cola mee). Ik word bozig tegen de man op de drankpost, maar trek dat snel recht als ik bedenk dat hij waarschijnlijk op verzoek van zijn buurman zijn vrije zaterdag opoffert om wat mafketels midden in een uitgestrekt woud van water en bananen te voorzien. Ik bied nederig mijn excuses aan, die met een begrijpende lach worden aanvaard.

Vijf minuutjes uitpuffen, een paar handen vol chips en rozijntjes en een flinke slok water doen wonderen. Als ik mijn watervoorraadje voor onderweg heb aangevuld, vertrek ik samen met Christophe die inmiddels ook is gearriveerd, om gezamenlijk door te knokken naar de ravito over tien kilometer.

Ik voel me herboren. Ik sta versteld van de ‘recup’ van de afgelopen vijf minuten. Van de hel terug in de hemel. Ik kan het landschap weer in me opnemen: De heuvelruggen langs de sterk meanderende Semois, een combi die regelmatig een extraplanetair schoon panorama biedt. Ik denk terug aan de ravito op km 20, in een oud fort. Om binnen in het fort te geraken werden we over een houten laddertje dat tegen de vestingmuur stond gedirigeerd. Van die dingen die je eigenlijk altijd al wil doen op zo’n plek. Ik moest me ernstig inhouden om anderen om mij heen niet uit te nodigen voor een potje verstoppertje… Ook de pasage onder en later over de ‘Pont du Gard’ achtige brug komt terug in mijn gedachten.

Het vechten is gedaan. Ik kan weer lopen en ervaar dat zelfs als ‘iets leuks doen’. We lopen ergens in het mythische ‘Gaume’, de Zuidelijke Ardennen, op de grens met Frankrijk. De schoonheid van het Semois-dal is overweldigend. We passeren mooie plekjes in the middle of nowhere, waar de natuur nog de baas is. Om gedecoreerd te worden met het UTMB-punt stempel moest de trail naast de +50 kilometer ook +1500 hoogtemeters in het parcours opnemen. Die werden hier en daar op een spectaculaire wijze bij elkaar gesprokkeld. Naast de ladder tegen de vestingwal stonden de nodige loodrechte-lijnen-klimmetjes op het menu. Het idee was: Een lijn is de snelste verbinding tussen punt a en b. Hier formuleer ik een tweede leermoment voor mijzelf: Overweeg eens om stokken te gaan gebruiken als je een relatief lang stuk loopt waarbij je af en toe op een brute manier hoogte moet winnen, of verliezen.

Rondom kilometer 45 wordt het dan toch weer zwaar. Christophe begint er zin in te krijgen en het lukt me nauwelijks om hem bij te houden. Het is erg prettig om me aan hem vast te kunnen klampen, noodzakelijk zelfs. Bij de ravito hebben ze dan eindelijk cola. Wat een gezeik om wat cola, denk ik nog even. Maar ik sla voor de zekerheid toch maar drie bekertjes achterover. Het kan er maar beter in zitten!

Tijdens de laatste kilometers recapituleer ik de afgelopen uren. Van gestruin door een rivier heen word ik nooit gelukkig, maar desondanks was deze wedstrijd toch met stip de mooiste onderneming uit mijn korte trailloopbaan. Het is kleinschalig en het sfeertje rondom het evenement is zeer gemoedelijk. Ik denk nog even aan de overwonnen dipjes onderweg. Zeven uur lopen is gewoon zwaar. Dat krijg je niet kado. Ik denk dat de zwaarte van mijn dipje het gevolg was van het vrij kort op elkaar lopen van drie voor mij zware ondernemingen. Het was ingecalculeerd, maar toch overviel het me. Het ‘Don’t quit, go on’ gevoel is er wat door gerijpt in mijn brein. Neem dit soort ondernemingen serieus. Ga desnoods wat langzamer, maar overweeg tijdens uren van afzien dat ook doorgaan een optie is. Er zitten voor mijn gevoel nu duidelijk afgebakend twee kanten aan dat geloop in het woud of op een berg. Aan de ene kant is het uitdagend, mooi, plezierig, avontuurlijk, wild en fun. Aan de andere kant is het opzoeken van je mentale en fysieke grenzen bij vlagen hard. Het doet gewoon pijn. En tussen die twee uitersten is het zoeken naar een evenwicht.

Als we de laatste ‘kneecruncher’ afdalen naar het paradijselijke terrein van start en finish aan de Semois hoor ik geschreeuw en gejuich: De halve renclub uit Evrehailles, ons dorp, schreeuwt zijn longen uit zijn lijf, niet in het minst gestimuleerd door het nodige bier. Het voelt als een duik in een warm bad. Aan de eindstreep zijg ik neer in het gras, te moe om iets verstandigs te zeggen of te denken. Tot Nicole vraagt wat ik wil drinken: Een Orval, natuurlijk.


En alles was weer goe’.