woensdag 25 mei 2011

Rust

Amerika mailde. Ons boek mag in de Barkley, daar komt het op neer. Ik doe bijzonder niets deze week. Het begon met drie uur op vrijdag waar ik bijzonder moe van werd. Amaury liep snel, jong en gewelddadig en die laatste heuvel was er net een teveel. Onschuldig keek Amaury me aan: 'Ik heb niets gedaan', zeiden zijn opgetrokken wenkbrauwen. José zag het, terug in het dorp, en lachte: 'Ha le Hollandais est fatigué', sneerde hij. Hij herinnerde zich meteen die paar andere keren dit jaar dat hij me op kon vegen na een vrijdagrondje...

Alleen gaat het beter. Twee of meer mannen samen is een competitie en dat is slopend. Zondag ging het goed, met de huisvrouwen van de club en Bruno. Het gesprek ging nu eens niet over stoere wedstrijden, maar over recepten. Na drie kwartier haakte de eerste helft al af en na anderhalf uur was alles weer veilig op de basis.

Deze week heel rustig aan. Zo een half uurtje blotenvoeten over het strand en het moederdier opzoeken. Zaterdag D-day.

woensdag 11 mei 2011

Bardo's

Na zes jaar Spaanse bak op vrije voeten! Vreemd idee. Eigenlijk voelt het heel instabiel. Een jaar of twee en wat maanden ken ik Paul nu. Plus een paar extra maanden via briefuitwisselingen. Dat schept een band, een typische band. Hij daar ik hier. Maar nu komt hij naar hier, want de Spanjaarden laten hem vrij.

Ik lig er uren wakker van. Pieker. Waar moet hij wonen, hoe moet hij bellen, hoe komt hij aan geld, aan sociale contacten, aan een toekomst. Dan besluit ik dat dat gelukkig niet mijn probleem is.

Vanochtend maar wat gaan lopen voor de zekerheid. Lopen is altijd goed. Weer hopeloos rul zand op het strand. Ik doe toch maar de duinen. Het gaat te hard, merk ik na twintig minuten. Geen wonder dat ik al halverwege mijn rondje ben. Ik maal en maal. 'Bardo's', denk ik. De buddhisten zien Bardo's als omkeerpunten in het leven en in de dood. Dode punten, zeg maar. Het moment tussen uitademen en inademenen. Tussen de dood en nieuw leven. Tussen wakker zijn en slapen. Tussen start en finish. Tussenmomenten. Mooie gedachte.

Voor Paul misschien ook een Bardo. Ergens hoog in de lucht in een vliegtuig. Tussen gevangenschap en vrijheid. Adem in adem uit. Te zen allemaal misschien. Ik loop het laatste stukje terug over het strand. Trek mijn schoenen uit. Loop door het zeewater, over het zand, door het water. Kan de bardo hier niet helemaal vinden. Maar je kunt ook niet alles hebben....

maandag 9 mei 2011

Ploegen

Tis tropisch op de A4 van 020 naar 070. In Den Haag blijft t heet, maar om een uur of zes pakken zwarte wolken samen.

Een half uur later knopen we onze fietsen aan een lantarenpaal nabij het Zwarte Pad, het hippe strandtentengedeelte van Scheveningen. Een beetje typisch voelt het, met mijn renkloffie en disco glimmende renschoenen (nieuw!!) tussen de strandgangers, die het strand verlaten.
Een paar honderd meter verder bereiken we de waterlijn. Het water staat hoog, het zand is mul. We ploegen een kleine kilometer noordwaarts. Na de laatste strandtent na de bootjes duiken we de duinen in. Hier heet het Meijendel. Een uitgestrekt duinnatuurgebied tussen Scheveningen en de Wassenaarse Slag. We lopen een uurtje noordwaarts en keren dan 180 graden, om via het strand weer terug te lopen naar Scheveningen. Er waait een koel windje, de atmosferische omstandigheden zijn ideaal. De dreigende regen blijft vooralsnog uit. Het stuk strand waarover we rennen is desolaat. Maar het is ook zwaar om te belopen. We ploegen, dan weer over het natte zand onder een ongunstige laterale hellingshoek, en als ledematen beginnen te protesteren weer door de rulle smurrie.

Het is zwaar. Ik voel mijn poten. ‘Disnieleuk’ vind ik eerst. Ik meen aan het gepruttel van Nicole te begrijpen dat zij er ook zo over denkt. Maar we rommelen wat door. Snel gaat het niet, en soepel al helemaal niet. Ik zie heel in de verte Scheveningen en bereken dat ik met dit uizicht nog dik drie kwartier door die zooi aan het ploeteren zal zijn.

Dan stuur ik mijn geest een andere kant op. ‘Hetzijzo en whatteheck?’ besluit ik. Gewoon doorlopen. Hier loopt het strand en ik ben niet in staat om acute eb te bewerkstelligen, dus de beste oplossing is niet te protesteren en door te lopen.

Het duurt een paar minuten voor ik het helemaal snap, maar na die paar minuten loop ik weer ok. Niet lekker, maar ook niet onlekker. Het loopt en ik ben er niet meer mee bezig. Nicole lijkt iets vergelijkbaars te hebben doorstaan. Ook zij loopt. We lopen. Mooi!

Op een kwartier van Scheveningen trekt Nicole haar schoenen uit. Even later volg ik haar voorbeeld. Heerlijk nog even door het water lopen. Nabij Scheveningen gaat het tempo naar boven. We crashen in ‘Buiten’, een sympathieke strandtent. Ik heb het koud. De kachel wordt ontstoken. Ik ga er bijna van spinnen.

maandag 2 mei 2011

Pigstrail

‘Zo’n technisch parkoers is niets voor mij’, zegt paPatje met een grote grijns, ergens tussen de St Benoit en een Gauloise brune door. Ja ja, om dan stiekem en passant toch de halve Waalse trailelite het snot voor hun ogen te lopen. Gekke jongens die Nederlandse trailvogels. Trail running in een land zonder bergen, schei toch uit...

Maar eigenlijk boeit iets anders me ook steeds meer: No trail running (NTR). ‘A saw brier infested climb’. Gek wordende lopers na twee etmalen lopen. Hallucinaties. Nomadische verdwalingen. En meer van dat soort toestanden.

Op zondagochtend gaan Nicole en ik voor de middaghitte op stap. ‘We zouden toch maar één uurtje?’ vraagt Nicole na 65 minuten. Dan maakt ze een short cut naar huis. Beter zo, met een protesterende scheen.

Ik loop de laatste weken op de een of andere manier weer vaak solo. Dat heeft wel wat. Geen tussensprintjes bergop, niet teveel asfalt of vlakke stukken en gewoon een minuutje wandelen tussendoor als de motor wat hapert. En hier en daar eens een experimentje:

Om een uur of twaalf voel ik mijn poten. Ik snap niet waarom. Misschien ben ik nog niet hersteld van mijn rondje van donderdag. Nou ja. In de afdaling naar Ronchinne steek ik een handvol winegums in mijn mond en zuig wat water op uit de zak. Die geeft spaarzaam zijn laatste slokjes weg. Ik sabbel wat op de suikerbrei en versnel. Na de brug over de sloot bij Bauche is het tijd voor wat kreupelhout. Het eerste deel van de helling is er een soort pad, dat op eenderde deel van de klim ophoudt. Het loopt recht naar boven en is zowaar nog renbaar. Dan volgt een stuk loofhout. Geen bramen dus. Na tien meter zit het gemalen droge bladergruis overal. In mijn sokken, in mijn onderbroek en in mijn kapsel, omdat ik al twee keer onderuit ben gegaan op de instabiele ondergrond. Some practise needed.

Weer een stuk verder begint het echte werk, als ik in een oude ‘plantation’ van naaldbomen terecht kom. Hoe het bostechnisch precies werkt weet ik niet, maar bij dat naaldhout hoort omgevallen bomenellende overgroeid met bramen. Prima!

Hardlopen lukt al een tijdje niet meer. De helling is zo steil dat ook wandelen niet echt een optie is. Ik kijk naar mijn blote benen maar zie alleen maar oude schrammen met korsten. Geen vers bloed, concludeer ik enigszins teleurgesteld. Gelukkig zien mijn armen er tien minuten later uit alsof ik net een robbertje met een wilde kat heb gestoeid. Dat is tenminste nog wat... Als het klimmen ophoudt navigeer ik naar rechts, ongeveer in de richting die ik in mijn hoofd had. Het bos heeft hier een begrijpelijke structuur, merk ik. Ik volg de zwijnenlogica. Niet dat ik die beesten snap, maar hun looptechniek levert smalle en deels zichtbare wildpaadjes op. Ze zijn zo dom nog niet, die zwijnen. Het ‘pad’ blijft redelijk precies de hoogtelijnen volgen en komt na een kwartier uit bij een weerom met bramen overgroeid karrespoor, dat al zeker tien jaar niet meer wordt gebruikt, gezien de heftigheid van de overgroeiing.

Het nadeel van die zwijnenpaden is dat die knorren geen rekening houden met hoger dan heuphoge wezens. Mijn benen blijven redelijk gespaard en ik kan het grootste deel van het pad voluit lopen, maar mijn nek armen en gezicht krijgen regelmatig de volle laag. Het zicht is niet geweldig in zo’n dicht stuk woud.

Na een tijdje is het wel weer mooi geweest. De maag geeft aan dat er eens ontbijt in moet. Thuis is niet meer ver, weet ik. Een meter of 130 onder me ligt Bauche. Naar rechts, zeg ik tegen mezelf. Maar rechts ziet er niet OK uit en ik volg de zwijnen nog even. Naar rechts, zeg ik dan opnieuw. Maar nog steeds is rechts niet OK. Toch daal ik maar af. Ver onder me zie ik een hoogspanningsmast en ik loop er in een rechte lijn naar toe. Het gaat redelijk snel, ondanks een half zwikkende enkel en een kleine glijpartij. Een leermoment: Die afdalingen kunnen veel schade opleveren. Na een kleine drie kwartier kom ik weer in de beschaving uit, via een achtertuintje.

Een onzalig plan om hier midden in het bos een achtertuin aan te leggen, is mijn eerste reactie, maar al snel kom ik weer tot de orde. Beschaving is normaal, natuurlijke chaos moet omgezaagd. Ik pas me in een paar minuten aan, vis wat blaadjes en takjes uit mijn haar en loop in tien minuten naar huis.

Moest ik vaker doen, deez bushtrips...

http://www.runmap.net/route/942787#lat=50.35685&lng=4.84566&zoom=11&type=2